bezinning, bezieling, beweging

Winterlicht

Staan in winterlicht twee bomen
stram gelaten kaal wanhopig
Horen zij de storm aankomen
sluit de één zijn oren, ogen
wordt een zwaluw in zijn dromen
Grijpt de ander met zijn wortels
in nog onderaardser donker
Naar nog dieper waterstromen

De laan met bomen

Aan beide zijden van de straat die naar ons huis leidde, stonden bomen. Fiere populieren, kaarsrecht met de neus in de wind. Het laatste deel van mijn fietstocht van school naar huis waande ik mij een koning. Ik gleed door de oprijlaan. Tussen de bomen, als tussen een eregarde. Maar ‘s avonds, in het donker, waren het angstaanjagende gestalten. Vreemde geluiden, onduidelijke schaduwen. Zelfs de maan kreeg nauwelijks kans om mijn gemoed tot rust te stemmen.

Toch hield ik van ze. Tot op de dag van vandaag betreur ik de genadeloze kap die jaren geleden de statige oprijlaan deed veranderen in een doodnormale en doodlopende weg. Ze zijn verdwenen. O, er zijn nieuwe bomen geplant, maar … nee! Die halen het niet bij wat daar ooit stond. In de verste verten niet. Het landschap is veranderd.

Bomen stáán

Of misschien is mijn leven veranderd. Je trekt weg uit je vertrouwde omgeving, om te studeren, te werken. Je bouwt een nieuw bestaan op. Ontmoet nieuwe mensen, neemt afscheid van mensen. Je landschap verandert. Bomen niet. Tenzij ze worden omgehakt … Bomen staan. Geworteld in de aarde. In weer en wind. Ze kleuren groen om het voorjaar te begroeten, bieden schaduw in de hitte van de zomer. Wanneer hun taak is volbracht, sterven ze af. Laten hun sierlijke bladeren vallen om zich kaal en naakt over te geven aan de koude winternacht. Zij horen de storm aankomen, zegt het voort! Van boom tot boom. De een sluit zijn oren. Bang voor de storm? Of bang voor de stilte, als voorbode voor wat komen gaat? Hij sluit zijn ogen; om niet te hoeven zien? Naar binnen gekeerd, dromend van die zwaluw? Maar, één zwaluw maakt nog geen zomer … Toekomst is te vinden in het heden. Niet in dromen. Je ogen sluiten voor wat is, biedt geen garantie om een storm te kunnen trotseren.

Duisternis op weg naar licht

Een andere boom doet het anders. Hij grijpt terug op wat in hem is: levenskracht, levenssap. Waar haalt ie het vandaan? Uit waterstromen, diep in de aarde, diep in de kern van zijn bestaan. Ergens moet het te vinden zijn. Als je maar niet bang bent in het donker. Nooit is het helemaal donker. De bomen staan in winterlicht. Voldoende om je staande te houden. Voldoende licht om je zoektocht naar die diepe waterstromen te vergezellen. Nee, het licht is niet uitbundig. Ik weet het. Eerder ingetogen, naar binnen gekeerd. Spaarzaam licht. Om te waken, het uit te houden. Om je op te laden, je te laven aan de waterstromen.

Waar haal je je levenssap vandaan. Ergens diep in de kern van je bestaan moet het te vinden zijn. Als je maar niet bang bent in het donker!

Want straks mag je weer voluit leven. Dan kun je weer het daglicht verdragen. Nu nog is het wachten. Stormen voorbij laten razen. Een beetje sterven. Loslaten. Om ruimte te maken. Om die levenssappen de kans te geven weer te stromen. Nu nog ben je naar binnen gericht, straks richt je je weer op. Fier als een populier. Met de neus in de wind.


Theo Menting. Liedtekst Huub Oosterhuis