“Als God op aarde zou wonen, zouden de mensen zijn ramen ingooien”. Ik herinner mij nog precies waar dit oude, Jiddische spreekwoord me te binnen schoot. Ik zat op een bank langs de Rennweg op de flanken van de Obersalzberg bij Berchtesgaden. Ik keek uit op hoge en lage bergen en genoot van de groene bossen. Op de schuin aflopende weiden voor de bank grazen drie paarden. Ze doen dat al jaren. Ik weet niet beter. Ik denk na op deze goede bank, ik houd van haar. Om mij heen wonen rust en stilte. Zo trekt mijn leven zich aan mij voorbij. De drie ongestoord grazende dieren herinneren mij aan het heilige getal, dat in Bijbelse verhalen zo dikwijls verwijst naar onverwachte wendingen.
Zoektocht
Ongeveer zo opende Ernst op zaterdag 17 juli 2017 zijn visioen bij de boekpresentatie van De Waterdruppel. Hierna schetste hij zijn levensloop: zijn zoektocht waarom hij kloosterling is geworden, de kernvraag die jarenlang toegedekt is gebleven door de ‘veelkleurigheid van het rijke roomse leven’, zeg maar de frustrerende, centraal geleide roomse kerk die – met haar vriendelijke glimlach, de rijke en strak georganiseerde liturgie en een overvloedige keuze aan participatiemogelijkheden – op gespannen voet staat met de democratie, waardoor de modernere aanduiding ‘Godsvolk’ het begrip ‘kerkvolk’ niet heeft kunnen verdrijven.
Godsontmoeting
Tot hen, die mij op een ander spoor brachten, behoort André Lascaris, mijn op 6 juli 2017 overleden medebroeder. Tijdens een van de reguliere bezinningsdagen van onze communiteit, medio jaren tachtig van de vorige eeuw, stelden wij ons de vraag: “Wat doe ik in het klooster?” André kwam met een kort antwoord: “God zoeken”. Langzaam is mij een deur geopend. Toen het echte zoeken naar God mij in zijn greep kreeg, ontdekte ik het verschil tussen trouw aan de kerkelijke leer en regelgeving op verschillende levensgebieden én de roepstem van God, die de Bijbel eens en voor altijd aldus heeft verwoord: “Laten wij mensen maken, mannen en vrouwen, die leven als beeld en gelijkenis van God”. Menswording is in de kern van de zaak Godsontmoeting; een schat aan Bijbelse verhalen, liederen en gebeden verduidelijken het zoeken, worstelen, afzien en opnieuw beginnen. Ze illustreren en markeren de vele wegen waarlangs het zoeken van God zich voltrekt. Wie zich eraan overgeeft, kan ontmoedigd raken zolang de feitelijke gang van zaken betreffende mens en samenleving ons obsederen. Gestalte van God worden? In de smeltkroes van rassen, ruzies en rebellieën? Is dat niet te hoog gegrepen? Proberen we ons zelf soms op te tillen? Daarom zuchten wij met Filippus, samen met de andere leerlingen rond Jezus verzameld in de bovenzaal, waar ze het seidermaal vierden: “Heer, toon ons de Vader, dat is ons genoeg!” Dan antwoordt Jezus: “Nu trek ik al zo lang met jullie op en jullie begrijpen het nog niet? Wie mij ziet, heeft de Vader gezien”.
In vervulling brengen
In mijn boek vertel ik hoe de oervraag “Laten we mensen maken” door Jezus van Nazaret wordt vervuld. Hij heft Wet en Profeten, – de Torah – , niet op, maar brengt beide tot vervulling. Hij is de Bar Mitswa pur sang: zoon van Torah. Hij heeft de oude synagoge van zijn dagen, kromgetrokken en uitgedroogd als ze was, een definitieve impuls gegeven. Een wezenlijk onderdeel van deze menswording is de aanvaarding van verdriet en lijden. De weg naar God is in deze wereld moeizaam en veeleisend, en zal uiteindelijk moeten uitlopen op een totale ontlediging: mijn God, waarom heb je mij verlaten? Wie God wil zien moet sterven zonder enig godsbeeld: er is er geen die toereikend is! En dat kan pijn doen! Soms zal het tot bepaalde vormen van melancholie en depressiviteit leiden. Vereenzaming!
Maak zijn paden recht
Opdat u weet waar u met mij aan toe bent, besluit ik met een gedachte die de jaren die mij nog resten, zal kleuren. Ze betreft een weg, waarvan terugtocht onmogelijk is. Het evangelie, het ultieme getuigenis van het antwoord op Gods roep “Laten we mensen maken”, heeft – met een verwijzing naar Mozes en Elia – die weg aldus gemarkeerd:
“Bereidt de weg voor de Heer, maakt recht zijn paden! Elke kloof moet worden gevuld en elke berg, elke heuvel geslecht; bochten moeten worden rechtgetrokken en barre wegen vlak gemaakt: alles wat leeft zal zien het heil van onze God!” (Lucas 3:4-6).
Dat betekent voor mij concreet dat alle dalen en bergen die bestaan tussen volken en talen, kerken en levensbeschouwingen, godsdiensten en afwijzingen van God, dienen te verdwijnen. De vermenselijking van de mens is wellicht een Godsgeschenk van ongekende schoonheid, maar hoe kwetsbaar is de beloofde gestalte in vooruitzicht: beeld en gelijkenis van God in een wereld vol geweld. Opnieuw denk ik aan het Jiddisch spreekwoord, waarmee ik begon: “Als God op aarde zou wonen, zouden de mensen zijn ramen ingooien”. Maar hoe verloopt dan dit visioen tot werkelijkheid, als je gaat beseffen dat enkel en alleen een volledige weerloosheid je laatste houvast zal zijn? Vandaar de titel van dit boek: De Waterdruppel.
De vermenselijking van de mens – hoe kwetsbaar ook te midden van alle geweld in de wereld – is wellicht een Godsgeschenk van ongekende schoonheid.
Uittreksel van de toespraak bij de boekpresentatie van ‘De Waterdruppel’, schrijver Ernst Marijnissen*, bewerking Stef de Kroon. Dominicaan Ernst Marijnissen O.P. was auteur en verzorgde vele jaren het leerhuis. Hij overleed op 10 februari 2018