Mijn ouders waren allebei zeer gelovig. Als kleine jongen kan ik mij herinneren dat ik op mijn knietjes voor een stoel zat, met een rozenkrans in mijn hand, en dat het hele gezin het rozenhoedje bad. Het moet vastentijd geweest zijn.
Eens in het jaar kwam oma uit Zeeuws-Vlaanderen bij ons op bezoek. Ze bleef dan meteen een aantal weken. Wat kon zij goed bidden! Het tempo waarmee zij de weesgegroetjes bad, was voor mij moeilijk bij te houden. Ik vond het wel fijn, want zo duurde het niet zo lang. Met Palmpasen maakten we een palmpaasstok. We kregen een wittebroodje in de vorm van een haan die zo lekker was dat je alleen daarvoor al de stok zou maken. Het haantje werd op de stok geprikt. Er waren ook nog andere versierselen. In optocht liepen we door de straten.
’s Avonds bad ik tot Onze Lieve Heer en dankte ‘hem voor de fijne dag. Ik had een intieme band met hem en had het gevoel dat hij mij kon horen’. Ik werd misdienaar en kon zo heel dicht bij hem zijn, hij was immers in het kastje achter het altaar, waar de hosties waren. Toen ik twaalf jaar oud was, wilde ik naar het seminarie. Mijn ouders waren veel minder enthousiast dan ik gedacht had. Ze vonden dat ik eerst maar een gewone school moest doen en als die klaar was kon ik altijd nog naar het grootseminarie, vertelden ze mij. Met tegenzin volgde ik hun advies. Ik ging bij het jongerenkoor en zong uit volle borst: “U bent de glorie…”
Waar de twijfel begon weet ik niet meer
Was het tijdens de preek van de pastoor, die zo saai was dat mijn vader altijd in slaap viel? Was het omdat ik ouder werd en lange haren droeg? Was het omdat met het Latijn ook een stukje mysterie verdween? Op mijn zestiende kon ik het niet meer met mezelf verenigen. Ik wilde niet meer naar de kerk. En zo groot als eerst mijn devotie was geweest, zo diep werd nu mijn aversie. Jarenlang had ik er moeite mee om een kerkgebouw binnen te gaan.
Aan het einde van de middelbare school stond ik voor mijn studiekeuze. Er was geen enkele studie die mij zo kon boeien dat ik er mijn leven aan wilde wijden. Of toch, ja, er was maar één onderwerp dat er echt toe deed. Ik koos voor theologie, ik wilde weten wat er echt gebeurd was. Wie was Jezus nu echt geweest? Wat was zijn achtergrond? Van waaruit kwam zijn geloof?
De afdeling theologie bevond zich in een voormalig klooster. In de banken van de universiteit werd mijn kennis inderdaad vergroot. Maar tot mijn verbazing was ook hier het spirituele een grijze, saaie bedoening. Waar was het leven? Waar was de vreugde? Na een jaar switchte ik.
Twee jaar later woonde ik in Parijs. Ik deed er een mimeopleiding waar een oude leermeester mij verstilde gracieuze bewegingen leerde. Op mijn zolderkamertje rolde ik een deken op en ging er met gekruiste benen op zitten. Met een boek in mijn hand leerde ik mijzelf de meditatiehouding. Wat later ontdekte ik op een binnenplaats midden in de gonzende stad een heuse zentempel. Op zondag zaten er wel honderd mensen stilte te koesteren in de drukke stad en in zichzelf. Het voelde voor mij als thuiskomen. Ik begon zelf ook intensief te beoefenen en liet mij tot zenmonnik wijden.
Ik begreep dat mystiek verstilling inhield. Maar hoe was het dan met de Christelijke mystiek? In een boekhandel kocht ik een boek van Johannes van het Kruis, met vele dunne bladzijden die knisperden bij het omslaan. De donkere nacht van de ziel, was dat niet een soortgelijke ervaring als die van de zenmonnik die al zijn begrip en overpeinzingen loslaat?
Ik besloot een periode in een klooster te verblijven en koos een van de meest traditionele kloosters van Frankrijk: Fontgombault. De benedictijner monniken verbleven ‘binnen de muren’ en de koorgebeden waren in het Latijn. Met kloppend hart belde ik aan. Een oudere monnik leidde mij rond. Hij lachte, maakte grapjes en was enthousiast. Achter de muren bleek een levendige communiteit te bestaan. Ik vroeg toestemming om te mogen helpen met het werk. Zo kwam ik zelf ook achter de muren en ging dagelijks met een groep monniken op pad om het bos te onderhouden. ’s Morgens stond ik in alle vroegte op voor de lauden. Tot mijn verbazing waren alle monniken al in de kerk verspreid, knielend op de grond, naar Maria gericht. De stilte en de intensiteit waren dezelfde als die ik kende van mijn zen beoefening.
Toen ik na tien dagen het klooster weer verliet, koos ik een lange weg door de velden. Ik wilde nog niet terug naar ‘de wereld’. Ik wilde nog zo lang mogelijk het gezang van de monniken in mijn lichaam laten na echoën.
Paul Loomans is oprichter van De StressOntknoping en auteur van ‘Ik heb de Tijd, handleiding in Tijdsurfen’ en ‘Goed gevoel, emoties als medicijn’. Paul is zenmonnik sinds 1984. Hij begeleidt mensen individueel en in groepen om vanuit rust leven.