bezinning, bezieling, beweging

Het blijvende en hernieuwde belang van vormingswerk

‘Religie is geen versiering van het leven, nee, zij maakt toekomst mogelijk door je er zonder verwachtingen voor in te zetten’

Mode van de dag

Zeker, door zich nadrukkelijk te richten op vormingswerk sloot men aan bij de mode van de dag. ‘Vorming’ was eind jaren zestig en begin jaren zeventig van de vorige eeuw een buzzword. Velen waren tot de overtuiging gekomen, dat alleen kennis niet voldoende was om je als mens te ontwikkelen. Gerichtheid op een alzijdige menselijke ontwikkeling lag in de lijn van de tijdgeest. Ook prediking, en zeker de klassieke, sterk theologisch-leerstellige prediking van de dominicanen, werd eenzijdig gevonden. Er was daarom ‘vorming’ nodig, toe-eigening van de traditie met het verstand, maar evenzeer met het gevoel en de verbeelding. Om authentiek, allround ontwikkelde mensen te worden.

Er was bovendien na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) een algemeen gevoelen in de katholieke kerk van Nederland, dat er een versmald beeld was ontstaan van wat de traditie bood. Wilde de kerk betekenis hebben en houden, zo was de overtuiging, was verbreding en verdieping geboden. Sommige zaken van toen zullen vooral een meewarige of vertederde – al naar gelang het eigen karakter – glimlach oproepen. Om wat gezien werd als een verkeerde associatie met ‘kerk’ te voorkomen, kleedde de staf van het vormingscentrum zich in plaats van in het dominicaanse habijt in combinaties van blauw of bruin, zo getuigde de inmiddels overleden Bert Wulffelé , een van de oprichters. Je ziet het hippe corduroy voor je! Tegelijkertijd was het vanaf het begin de opzet cursisten in aanraking te brengen met het getijdengebed van de broeders. Zo legde men een verbinding tussen overgeleverde dominicaanse vormen en het actuele vormingswerk.

Geseculariseerde apostolaire opdracht

Want zo werd het vormingswerk in 1967 gezien: als wat men bij de oprichting noemde een ‘geseculariseerde vorm van de dominicaanse apostolische opdracht’. Een eigentijdse manier dus om de dominicaanse opdracht te vervullen het geloof te verkondigen. Men wilde: een centrum vanuit een Bijbels-christelijke achtergrond, waarin de mens bevrijd en ontvoogd, wordt opgeroepen om het goede te doen voor naasten en de maatschappij. Dit is de grondslag en we zien iedereen die het goede wil voor naaste en maatschappij, vanuit welke levenshouding dan ook, als onze metgezel.

Het vormingswerk richtte zich niet alleen op katholieken of op christenen, maar op iedereen die maar komen wilde. Doel was mensen te vormen die poogden ‘het goede te doen voor naasten en de maatschappij’. Iedereen met een dergelijke levenshouding was welkom en werd beschouwd als ‘metgezel’. Tegelijkertijd werkte het centrum zelf expliciet vanuit ‘een Bijbels-christelijke achtergrond’. Inbreng van daaruit beschouwde men als de eigen bijdrage aan een hedendaagse samenleving van mensen die ‘bevrijd’ en ‘ontvoogd’ waren.

In dit laatste wordt het opmerkelijke zelfbewustzijn van het vormingscentrum zichtbaar. In de tweede helft van de jaren zestig en in de jaren zeventig van de vorige eeuw was de katholieke kerk in Nederland vooral bezig zich aan te passen aan de maatschappelijke ontwikkelingen. Zoals we zagen deed men dat op ’t Dackhues ook. Het gemak waarmee men er blijkbaar van uitging dat ‘de Dominicaanse apostolische opdracht’ te seculariseren zou zijn, en dat dit wenselijk was, getuigt hier ook weer van. Overigens was deze aanpassing zeer voordelig: tot halverwege de jaren tachtig werd het centrum van overheidswege flink gesubsidieerd. Er zal altijd een tendens zijn het aanbod aan te passen aan de vraag van de markt en die af te lezen aan wat in de publieke opinie voor wijsheid doorgaat. Maar de kracht van het vormingswerk in Huissen schuilt voor mij in de mate waarin men vanaf het begin heeft vastgehouden aan het idee dat de bijdrage aan de samenleving voortkomt uit het inbrengen van de eigen particuliere traditie.

Vorming in het christendom

Ik publiceerde dit voorjaar een boek met als ondertitel: ‘Een katholiek uitzicht op de samenleving’. Er zijn andere manieren om naar de samenleving te kijken en in de samenleving te staan, en van sommigen daarvan valt veel te leren. Maar met het oog op de toekomst is het meer dan ooit zaak mensen te leren wat het betekent een traditie te belichamen, voor te doen hoe dit vertrouwen mogelijk maakt en duidelijk te maken hoe dit kan leiden tot toewijding. Religie is geen versiering van het leven, geen verzameling parafernalia, vormen en ideeën waaruit naar eigen voorkeur een menu is samen te stellen. Het maakt het mogelijk te “Leven van wat komt” en de toekomst te ontvangen door je er zonder reserve aan over te geven en zonder illusies voor in te zetten.

Net als in 1967 heeft de samenleving met het oog op haar toekomst de inbreng vanuit de christelijke en katholieke tradities nodig. Dit kan alleen duidelijk worden als deze tradities verschijnen als geleefde realiteiten. Anders dan in 1967 wordt dit in Nederland op het moment serieus bedreigd. Hoewel vormingswerk vandaag de dag niet meer in de mode is, is vorming hierin dus van groot belang. Als, wat mij betreft, post-seculiere vorm van de Dominicaanse apostolische opdracht.

‘Het was achteraf gezien met opmerkelijk zelfbewustzijn dat ’t Dackhues zichzelf in 1967 als Dominicaans vormingscentrum presenteerde’.


Erik Borgman is hoogleraar publieke theologie en directeur van het Tilburg Cobbenhagen Center van de Universiteit van Tilburg. Hij is lekendominicaan.