bezinning, bezieling, beweging

Hand in Hand

Hand in hand zijn ze op weg. Jerusalem ligt achter hen en ze lopen in de richting van Emmaüs, ruim twaalf kilometer verderop.

Twee leerlingen van Jezus, sprekend over het gerucht dat hij, hoewel door de leiders van de Joodse kerk veroordeeld en door de Romeinse bezetter gekruisigd, zou leven. Het volk hield van hem om zijn menslievendheid en solidariteit met de geringen in de samenleving. Hij had niemand ooit kwaad berokkend en was nooit gewelddadig geweest. Prachtige dingen had hij gezegd en wonderlijke daden verricht. Maar nu zou hij door verschillende mensen na zijn begrafenis in de stad gezien zijn. Ja, er waren vrouwen naar zijn graf gelopen, die beweerden dat het leeg was en dat daar engelen waren die hadden gezegd dat hij niet dood was maar leefde. De twee hebben zich door deze verhalen laten meeslepen. Nu zijn ze teleurgesteld want zelf hebben zij van dit alles niets meegekregen.

Dan voegt zich bijna vanzelfsprekend een derde wandelaar bij hen. Hij vraagt waarover zij spreken en waarom zij zo treurig om zich heen zien. Verwonderd blijven ze staan, pas op de plaats: om na te denken. De aanleiding daartoe lijkt voor de hand te liggen. Één van hen, Kleopas, verwoordt die en vraagt verbaasd: “ben jij dan de enige vreemdeling in Jerusalem, die van niets weet?”. Maar het is vooral de naam, die ons, toehoorders, intrigeert en dwingt daarbij stil te staan. Kleopas betekent namelijk ‘roem of faam van de vader’. Deze naam verwijst -hier alsnog onvermoed – naar het geheim van het Emmaüsverhaal. Aan welke vader moeten we denken? En wat is zijn roem of glorie?

Het antwoord laat niet lang op zich wachten. De vreemdeling, die Jezus is maar nog niet herkend, want onze ogen zijn aangeslagen door het alledaagse om ons heen, roept: “O, onverstandigen, zo traag van hart om te vertrouwen op alles wat de Profeten gesproken hebben: moest de Christus dit alles niet lijden, en aldus binnengaan in zijn heerlijkheid?”. En beginnend bij Mozes en de Profeten, legt hij ons uit wat in alle geschriften over hem gezegd wordt. Terwijl we nog stil staan komen Mozes en de Profeten tot leven. Jezus ontvouwt hen de Hebreeuwse Bijbel. Hij doet heel de Tenach, een acroniem voor Wet, Profeten en Geschriften en kortweg vaak aangeduid als Torah, aan onze ogen voorbijtrekken. Torah betekent niet alleen onderricht maar ook de weg, de richting, die ons van Godswege wordt geschonken als een veilige gids en betrouwbare reisgezel op de levenstocht naar onze bestemming.

Dat is een zwaar geladen woord, zeker in de Bijbel! Om het met andere woorden te zeggen: wat is het doel van een mens te zijn op aarde? Het antwoord wordt kordaat en dus zonder omwegen aangetroffen in het eerste boek van de Torah: “laten wij mensen maken, naar ons beeld en onze gelijkenis; mannelijk en vrouwelijk zullen zij zijn” (zie Genesis 1,26 e.v.). De spreker is God zelf, maar met wie is Deze dan in gesprek? Uiteraard met hen, die de Bijbel openslaan. Dat zijn in de eerste plaats zij, die op God vertrouwen en als bron van hun overtuiging belijden: God is het beginsel van hemel en aarde. Feitelijk is dat de titel van die enorme schat aan verhalen, profetieën, liederen en spreuken, die in dit boek, dat eigenlijk geen boek is, staan opgetekend! Het zijn boeken. Het Griekse biblia, waarvan ons woord bijbel is afgeleid, is een meervoud. Een bibliotheek vol verhalen over de bestemming van de mens. De titel van dit boek, dat we open slaan, of liever nog de aanwijzing op de poort, waardoor we deze bibliotheek betreden, luidt: God is het beginsel van hemel en aarde.

Wat wordt er dan met hemel een aarde bedoeld? Het antwoord behoeft een zekere schoonmaak bij het gebruik van de Bijbel. De boeken van deze bibliotheek zijn geen journaal van een ver verleden. Ze zijn ook geen historische reflectie op wat eens was of is gebeurd. Ze zijn niet autobiografisch van aard en bemoeien zich niet met de natuur en het komen en gaan van het heelal. Ze zijn niet het resultaat van wetenschappelijk onderzoek. Hemel en aarde zijn het dagelijkse domein van de mens met zijn doen en laten, van de morgen tot de avond, van wieg tot graf, van gebrek en overvloed, van goedheid zonder grenzen en gemeenheid zonder geweten. Het gaat over leven en dood en dus over de twee oervragen, die nauw met elkaar verbonden zijn: bestaat God én is er leven na de dood? Misschien is een nadere nuancering hier op zijn plaats en moet de vraag luiden: is ergens een vertoef van absolute vrede, ongerepte liefde en smetteloze gerechtigheid? Op de manier van de Torah geformuleerd: kan de mens uitgroeien tot beeld en gelijkenis van God? Is de mens dan thuis gekomen na een bontgekleurde levenstocht?

Daarover vertelt de Bijbel, gekenmerkt door de tijd, waarin de verhalen zijn geboren en verder verteld. Daarop richt zich de verkondiging van het evangelie, de blijde boodschap, als het ons overlevert dat Jezus, een Jood uit Nazaret, de Torah tot vervulling heeft gebracht: ‘Ja, lieve mens, je kunt worden tot de gestalte van God. Zie naar mij, dan zie je de Vader. Zie om naar elkaar, heb je naaste lief, die is als jijzelf bent, weest voor de ander een Kleopas, de visualisering van God. Je wordt pas mens als je de ander als zodanig erkent. Dan ontvang je een naam en word je een iemand. Je krijgt een gezicht als je het opheft naar de ander, want het is niet goed dat de mens alleen is. Ga dus samen op weg en spreekt met elkaar. Durf te roepen: mijn God, waarom heb je mij verlaten, indien nodig tot de dood er op volgt. Helaas het kan niet anders’.

We lopen samen terug naar Jerusalem. “brandde ons hart niet in ons, toen wij onderweg met elkaar spraken en hij voor ons de Torah ontsloot?” (Lucas 24,32). Opnieuw blijft Kleopas staan. Hij ziet mij aan en vraagt: “hoe heet jíj eigenlijk?”. Ik sta een ogenblik verrast. Dan zeg ik: “…….

 


Dominicaan Ernst Marijnissen O.P. was auteur en verzorgde vele jaren het leerhuis. Hij overleed op 10 februari 2018 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *