Haar kleine kamer is, op Madurodam-niveau, een kopie van haar voormalige woonkamer. Aan de wand hangen de foto’s van haar kinderen en kleinkinderen, het kruisje dat ze ruim zes en vijftig jaar geleden bij haar huwelijk cadeau kreeg van de pastoor en een schilderij van een onbekend maar idyllisch landschap. Bij het raam staat haar stoel. Op de vensterbank ligt, tussen twee bloeiende orchideeën, een breiwerkje.
“Die moet ik nog afmaken, die is voor… voor…” Ze kijkt naar buiten. De naam van haar kleinkind is ze vergeten. Ik ontmoet kort een hulpeloze blik in haar ogen. Aan de andere kant van haar stoel staat een grote foto van mijn vader. “Hij was toch snel weg. Maar ja, we komen allemaal een keer aan de beurt.” Ze zet zich, met enige moeite, neer in haar stoel.
“Wil je wat drinken? Zal ik koffie zetten?”
“We gaan zo koffiedrinken in de huiskamer.”
“O dat is goed. Gaan we nu?”
“Dadelijk.”
Er valt een stilte. Ze kijkt uit het raam. Weer valt haar oog op het breiwerkje.
“Die moet ik nog afmaken, die is voor… die is voor…”
“Wat fijn dat de kaars ook mee is verhuisd.”
“Welke kaars?”
“Die daar, naast de foto van pa.”
Ze kijkt en glimlacht. “Ja, die hoort erbij.”
De witte kaars, met een afbeelding van Maria, is al jaren haar metgezel. Ooit meegebracht uit Kevelaer, toen ze daar was voor haar jaarlijkse bedevaart met enkele van haar zussen en, zolang het nog ging, met haar vader. Ieder jaar was dat weer een bijzonder uitje. Ze gingen naar de Hoogmis in de Basiliek, aten daarna in restaurant ‘Koningin der Niederlande’ om vervolgens te genieten van de vele souvenirwinkels. Halverwege liepen en baden ze de kruisweg in een groot park, om dan de dag af te sluiten met een Lof in de Basiliek. Tijdens dat Lof werden alle gekochte kaarsen, rozenkransen, kaarten en beeldjes gezegend. Zo ook deze kaars. Sindsdien prijkt hij in de huiskamer. En hij brandde altijd als er iets bijzonders was.
Had een van ons een moeilijk proefwerk of tentamen – het kaarsje ging aan. Moest je ‘op voor je rijbewijs’ – het kaarsje brandde.
Moest iemand in de familie een zware operatie ondergaan, of was het wachten op een uitslag na een spannend onderzoek – het kaarsje vergezelde met haar vlammetje de spanning die voelbaar was. Jarenlang was dit kaarsje haar steun en toeverlaat, waarmee ze zonder woorden liet merken dat er aan je gedacht werd.
Er wordt altijd voor je gezorgd. Wees maar niet bang. Zoiets moet het zijn geweest. Een stil maar vlammend gebed.
Ze sprak er nooit over. Ook nu niet. En de kans is groot dat dit ook niet meer zal gebeuren. Met een afschuwelijke grilligheid worden steeds meer deurtjes in haar bovenkamer voorgoed gesloten. Soms lijkt het alsof ze alleen nog maar door een venster naar buiten, naar haar leven kan kijken, maar ze kan er niet meer bij. Het is niet meer van haar.
“Ja, die hoort erbij.”
“Die heeft heel wat gebrand, hè?”
Ze kijkt me niet begrijpend aan.
“Als we examen moesten doen.”
“Ja, dat klopt. Heeft het geholpen?”
“Het heeft geholpen. Bij ons allemaal.
Misschien liep het niet altijd zoals we
hoopten dat het zou lopen, maar het heeft geholpen.”
“Dan is het toch ergens goed voor.”
“Ja, dan is het toch ergens goed voor.”
De stilte die valt wordt verstoord door een kermend geroep om hulp, ergens op de gang. “Help me dan! Zuster! Help me dan!”
“Wil je iets drinken? Zal ik koffie zetten?”
“Zullen we koffie gaan drinken in de huiskamer?”
“O ja, kan dat?”
Ze staat langzaam op uit haar stoel. Ik reik haar de rollator aan. We lopen langzaam door de gang naar de huiskamer. Ze zet zich neer in haar stoel. Ik schenk koffie in. Er valt een stilte. Ze kijkt naar buiten. Haar kopje koffie in haar hand, op schoot.
“Laat de koffie maar niet koud worden.” “Nee, dat doe ik ook niet.” Haar ogen gaan onderzoekend de huiskamer door. “Ik moet zo naar huis. Eten koken”
“Ik moet zo naar huis. Eten koken.”
“Kom je straks terug dan?”
“Vanavond of anders morgen.”
“Ik zie het vanzelf wel. Ik wacht alles af.”
Ik neem afscheid van haar. Zwaai nog even voordat ik de gang in loop op weg naar de toegangsdeur. Ik toets de code in om de ontgrendeling van de deur te activeren. Ik kan daar maar niet aan wennen. De deur valt achter mij dicht. Het valt me zwaar om naar buiten te gaan.
De volgende dag zitten we met een klein groepje in de middagdienst van het klooster. Iedereen is uitgenodigd om een kaarsje op te steken. Ik pak het lichtje, ontsteek het aan de kaars en zet het neer. Een hevige pijn schiet door mij heen. Ik voel mijn ogen prikkelen en nat worden.
“Voor mijn moeder…”
Theo Menting.
Tekening ‘de kaars’ door Gitta Nieuwenburg
imelda
27 november 2018 at 13:00
Een overdenking uit het leven gegrepen.
Josephine
27 november 2018 at 16:46
Een mooi en bijzonder verhaal met veel herkenningspunten.
Marianne
27 november 2018 at 17:16
Ontroerend en zo herkenbaar!