Precies negen maanden na de onheilstijding was haar moeder overleden. De onbevlekt ontvangen indringer was ontdekt op de langste dag van het jaar. In de grauwe maartmaand daarna was hij voldragen. Het sterven was kalm gegaan. Zoals zo vaak gebeurt was haar moeder in het holst van de nacht vertrokken.
Nog altijd kon Marjon zich verwonderen over het feit dat ze precies had geweten dat het moment aanstaande was. Zittend naast het sterfbed had ze gemerkt dat haar ademhaling veranderde. Ze was opgestaan en had iedereen in huis wakker gemaakt. ‘Het is tijd’ had ze gezegd. Toen ze rond het bed stonden had haar moeder de laatste adem uitgeblazen. Het had gevoeld als haar eigen adem.
Droom
Die lijdenstijd lag al ver achter hen. Bijna ongemerkt was de periode van rouw weggeëbd en verzonken in de tijd. Weliswaar hield ze de herinnering aan haar moeder nog altijd levend, maar daarbij gingen haar gedachten vrijwel altijd terug naar hun leven voor de ziekte. Gelukkig maar. Vreemd genoeg was het een andere gebeurtenis op de sterfdag van haar moeder die veel dieper in haar geheugen was gebrand. Ze had namelijk diezelfde nacht gedroomd. En hoewel die droom alle kenmerken van een nachtmerrie had, moest ze altijd weer glimlachen als ze er aan terug dacht.
In die droom wandelde ze met haar dochtertje door een drukke winkelstraat. Ze was zich half bewust van witte gedaanten die hen leken te volgen. Voor hen liep een vrouw die zich in een griezelig vertraagde beweging naar hen omdraaide. Ze keken plotseling recht in de ogen van haar eigen moeder. Ze trok een grimas, die hen terug deed deinzen.
Toen zag ze tot haar verbijstering hoe haar moeder en dochter niet alleen op elkaar leken, maar dezelfde persoon schenen te zijn. Alsof ze elke seconde van plaats en tijd verwisselden: oma, kleindochter, oma, kleindochter. Verschrikt sloeg ze haar handen voor de ogen van het kleine meisje, als om te vermijden dat de blikken van oma en kleindochter zich aan elkaar zouden vastzuigen. De witte gedaanten raakten ondertussen in paniek en gebaarden hen snel door te lopen. Maar dat lukte niet.
“Mama”, fluisterde Marjon, “je bent toch dood?” Ze wist het toch echt zeker, haar moeder was dood. Sinds vandaag. Net zo zeker als dat ze wist dat ze zelf helemaal geen dochter had.
“Ik ben de enige die echt bestaat”, dacht ze dromend
Op hetzelfde moment grepen oma en kleindochter elkaar vast en zoenden ze elkaar op de wang. Terwijl de witte gedaanten riepen dat dit niet de bedoeling was, zag ze tot haar ontzetting hoe oma en kleindochter via elkaars wang in elkaar vervloeiden. Ze wilde haar dochtertje nog grijpen, om haar te redden uit de handen van haar dode moeder, maar ze was te laat.
Schreeuw
Machteloos moest ze toezien hoe haar vervloeide dierbaren werden meegevoerd door de witte gedaanten. “Het is volbracht” zongen ze nog, alsof ze blij waren met de afloop die ze juist hadden willen voorkomen. Marjon schreeuwde, en van haar eigen steeds luider klinkende kreten was ze wakker geschrokken.
Haar man was inmiddels natuurlijk ook klaarwakker. In zijn halfslaap had hij haar getroost. De schrik van de schreeuw en het overlijden van haar moeder had hen beide verward. Marjon herinnerde het zich nog precies. Het troosten was overgegaan in vrijen. Ze had er bij gehuild. Haar man had de tranen in een mix van tederheid en opwinding van haar wangen gezoend. Ze proefde nog altijd het zout op haar lippen. Alsof niet het zaad, maar het zout haar had bevrucht, had ze later gedacht.
Lucy
De volgende ochtend had hij gevraagd of ze zich herinnerde dat ze een naam had geroepen. Verbaasd had ze hem aangekeken: “Een naam? Toen ik zo lag te dromen?” “Ja, je riep Lucy. Eerst heel onduidelijk. Je klonk hol. Een soort oerkreet. Ik moest natuurlijk zelf ook nog wakker worden… Maar de derde keer verstond ik het pas.” Toen had ze het zich weer herinnerd: “Ik droomde dat we een dochtertje hadden. Blijkbaar was dat haar naam.”
Maar dit alles was inmiddels lang geleden. Vijftien jaar en negen maanden om precies te zijn. Vandaag was Lucy namelijk jarig en ook gingen de dagen weer lengen. Ze hadden de traditie deze dag met z’n drieën te beginnen op het grote bed. Haar man en dochter maakten altijd het ontbijt klaar en droegen het plechtig naar binnen terwijl Marjon rozig wakker mocht worden.
En al die jaren was ze blijven dromen. Vaak vertelde ze die aan haar man. Soms konden ze er wat mee. Meestal niet. Dat maakte niet uit.
De verhalen waren de moeite van het vertellen waard. Met of zonder duidelijke betekenis.
Zoals alle verhalen dat zijn: gewoon verhalen die het leven kleur geven. En het slapen. Want al dromend leefde ze ’s nachts haar tweede leven.
Fietsen
Ook vannacht, de nacht van zonnewende, droomde ze weer. Samen met haar moeder fietste ze door een weids en heuvelachtig landschap. In de afdaling keek ze om. Waar was haar moeder gebleven? Die fietste toch vlak achter haar? Dan realiseert ze zich dat haar moeder al heel lang dood is. Niet haar moeder, maar Lucy fietst achter haar. Op hetzelfde moment ontdekt ze dat ze niet meer daalt, maar juist tegen een heuvel op fietst.
Ondanks dat ze nu stijgt gaat ze niet langzamer. Integendeel. Ze gaat veel te hard. Voor haar ziet ze de top opdoemen. Tot haar schrik ziet ze dat het geen gewone top is, maar een afgrond. “Ik word gelanceerd”, denkt ze, “Ik ga te pletter vallen.”
Het volgende moment hangt ze in de lucht en tot haar verbazing merkt ze dat ze niet valt. Ze zweeft. Zonder iets te doen hangt ze vrij in de lucht. Een gevoel van euforie maakt zich van haar meester. Ze tuurt in de diepte onder haar. Waar is Lucy? Als ze weer opkijkt ziet ze dat haar moeder weer naast haar fietst. Of is het toch Lucy? Ze weet het niet meer. De lucht is opeens aardedonker, als een verduisterd heelal. “Het is Kerst”, realiseert ze zich, “ik moet kaarsen aansteken.” De kaarsen zweven om haar heen, terwijl ze samen nog altijd in het luchtledige fietsen, de heuvels ver onder ze.
Ze kijkt weer naar haar moeder. Om haar heen zijn de dansende kaarsen veranderd in schitterende diamanten. Ze weerkaatsen al het spaarzame licht dat in de donkere nacht doordringt. Als ze begint te zingen wordt ze wakker van haar eigen stem.
Naast haar bed staat Lucy. Ze draagt een dienblad met het ontbijt. Er staan brandende kaarsen op.
“Je lag te zingen” zegt ze.
“Echt waar?”
“Ja. Lucy in the sky with diamonds.”
“Klonk ‘t mooi?”
Haar dochter glimlacht.
“Nee. Ontzettend vals… maar wel heel lief.”
Marco de Wilde, directeur-bestuurder van woningcorporatie Veluwonen en bestuurslid (penningmeester) van het Dominicanenklooster Huissen.
Foto: Betty van Engelen