bezinning, bezieling, beweging

Boeddhisme en de westerse esoterie

Het boeddhisme is populair tegenwoordig in het westen. Tot in de kleinste dorpen zijn inmiddels meditatiecentra te vinden en de Boeddhabeelden staan in tuincentra, op meubelboulevards en zelfs in een winkelketen met luxueuze badproducten. Hoewel uit de cijfers blijkt dat er niet eens zo heel erg veel mensen zijn die zichzelf echt ook ‘boeddhist’ noemen sijpelt het boeddhistisch gedachtegoed ver door in de samenleving. Deze ontwikkeling is al een tijdlang gaande.

In feite kent het westen het verhaal van de Boeddha al heel erg lang. Het levensverhaal van de Boeddha belandde in het nabije oosten en men vond het zo mooi, het moest wel een christelijk verhaal zijn. Aldus is de biografie van de Boeddha, althans een variant daarvan, onder de titel ‘Barlaam en Iosaphat’ doorgedrongen tot in de collecties van christelijke heiligenlevens. Toen westerse onderzoekers het boeddhisme in Azië dan ook ‘ontdekten’ in de 18e en 19e eeuw dachten ze in eerste instantie dat Aziaten het verhaal van Barlaam en Iosaphat hadden bewerkt tot de biografie van de Boeddha. Het bleek andersom te zijn.

Later waren er in het westen filosofen als Schopenhauer (1788-1860) die het boeddhisme leerden kennen en er diep van onder de indruk raakten. De echte doorbraak van het boeddhistische gedachtegoed kwam echter met name in de jaren ’60 van de 20e eeuw. De beatnik generatie omarmde de leer van Gautama. Culturele uitingen speelden ook een grote rol: de roman ‘Siddhartha’ (1922) van Herman Hesse (1877-1962) is tot op de dag zeer populair en veel mensen denken dat het verhaal van Hesse een biografie van de Boeddha is. Eigenlijk heeft de roman van Hesse maar weinig met het boeddhisme van doen.

Er zijn dan ook heel wat verschillen op te merken tussen het boeddhisme van Azië en de praktijken van het westen. Dat heeft ook weer te maken met de opmerkelijke wording van het westers boeddhisme. Net als veel andere stromingen van Aziatisch gedachtegoed, bijvoorbeeld de tegenwoordige yoga, is het moderne westerse boeddhisme sterk gebaseerd op welwillend oriëntalisme. Westers boeddhisme is dan ook eigenlijk veel meer het resultaat van ‘imagining Asia’ dan van ontwikkelingen in Azië zelf.

Het boeddhisme zoals we dat nu in het westen kennen is voor een heel groot deel een product van de westerse esoterie, met name van de Theosofie

Het Theosofisch Genootschap is in Amerika opgericht in 1975 door Helena Blavatsky, Henry Olcott en enkele anderen. Het ging deze mensen met name om de geheime esoterische boodschappen van religies of filosofieën  die diep verborgen zouden liggen in afgelegen gebieden. Het ging dan ook duidelijk niet over de boeddhistische praktijken van het 19e eeuwse Azië. Het boeddhisme, met name dat van Tibet, werd in die tijd als zeer verworden en decadent beschouwd. Nee, diep van binnen, diep ver weg in de geheime kloosters, daar lagen de verborgen esoterische boodschappen die alleen maar toegankelijk waren voor de juiste ingewijde personen.

Helena Blavatsky zei zelf dat ze voortdurend in contact stond met semi onsterfelijke wezens die speciaal geselecteerde mensen uitzochten om geheime boodschappen door te geven. Ze had naar eigen zeggen met name contact met twee van deze zogenaamde Mahatma’s, Hoot Khutoomi en Al Moriya. Deze beiden verschenen af en toe aan haar en spraken dan met haar over diepe geheimen. Ze gaven haar ook geheime brieven die af en toe in haar kabinet verschenen.

Het is dus duidelijk dat het de Theosofen niet te doen was om de praktijken van Azië zoals ze waren. De mens moest om zijn of haar wijsheid te ontdekken dieper graven, naar geheime patronen speuren, naar mystieke labyrinten. Heel kenmerkend voor deze zoektochten is ook dat de mens heel erg op ‘gevoel’ moest leren vertrouwen. Binnen dit soort esoterische genootschappen werden gevoel en ratio nogal eens tegenover elkaar geplaatst en gevoel werd dan vaak als betrouwbaarder gezien dan ratio, wat beide ook precies mogen zijn. Echte kennis zou een soort ingeboren intuïtieve kennis zijn, niet dingen die aangeleerd waren.

Het was met name Olcott die vanuit India naar Sri Lanka reisde en daar in contact trad met monniken die mediteerden als vorm van protest tegen de Engelse overheersing.  Olcott heeft heel wat bijgedragen aan de vorming van het moderne boeddhisme. Hij deed pogingen het boeddhisme te bevrijden van wat hij als ‘bijgeloof’ beschouwde en hij heeft ook getracht alle boeddhisten van Azië te verenigen. . Hij schreef een belangrijk werk, de Boeddhistisch Catechismus in 1881. Deze werd enthousiast ontvangen door de monniken van Sri Lanka. Voor het eerst waren er nu westerlingen die de Srilankanen niet wilden bekeren, maar hen wezen op de grote verdiensten van hun eigen cultuur. Dat vond men uiteraard prachtig. Er kwamen echter problemen toen Olcott de tand van Boeddha die in Kandy wordt vereerd omschreef als een fossiel stuk hertengewei. Daar werden de monniken erg boos over en Olcott moest zelfs op zijn ideeën terug komen. Hij heeft echter nooit geaccepteerd dat de Boeddha negen meter hoog was, zoals in Azië wel vaak wordt beweerd.

Al met al zijn het complexe interacties geweest tussen Aziatisch gedachtegoed en de westerse esoterie die hebben geresulteerd in het boeddhisme zoals we dat nu in het westen kennen. Hier komt nog eens bij dat het boeddhisme absoluut geen eenheid is en de esoterie ook al niet. Maar heel wat waarvan we in het westen denken dat het typerend is voor het boeddhisme van Azië blijkt in Azië te ontbreken of in ieder geval een veel minder belangrijke rol te spelen.

Zo denken wij dat boeddhisten mediteren, dat is in Azië absoluut niet het geval.

Zelfs onder de monniken mediteert slechts een minderheid. Zo ook wordt hier vaak gedacht dat het boeddhisme de enige religie zou zijn waarin man en vrouw gelijk zijn aan elkaar. Dat mag voor het boeddhisme hier gelden, in Azië zeker niet. Ook wordt vaak gedacht dat boeddhisten altijd vredelievend zijn en dat er niet zoiets bestaat als een boeddhistische heilige oorlog. Dat ligt in Azië compleet anders, er zijn heel wat oorlogen gelegitimeerd vanuit het boeddhisme. Van het boeddhisme wordt ook heel vaak gesteld dat het ‘a-dogmatisch’ is. We mogen ons met recht afvragen wat dat betekent en bovendien is er ook de vraag of dit nu wel echt waar is. De monniken en nonnen leven hun leven met talloze regels die toch echt heel erg op dogma’s lijken. Bovendien zegt de afwezigheid van dogma’s weinig over eventueel dogmatisch gedrag van de aanhang. Ook speelt hier de kwestie of het boeddhisme een ‘religie’ is, een ‘manier van leven’, een ‘filosofie’. Dat zijn vragen die in Azië absoluut niet spelen. Hier blijken het echter heel belangrijke vragen te zijn en westerse boeddhisten of mensen die hier aan meditatie doen kunnen zich uitvoerig met deze terminologieën bezig houden. De zelfdefiniëring van mensen die in het westen aan boeddhisme doen is vaak redelijk complex. Omschrijvingen als: ‘Ik doe zen, maar ben geen boeddhist!’, vallen maar al te vaak en kunnen rekenen op instemmend geknik.

Maar hoe Aziatisch is dat allemaal eigenlijk? Goed om daar eens bij stil te staan. Wat is er Aziatisch aan het westers boeddhisme en wat behoort eigenlijk tot de westerse esoterie? En kun je die twee in alle redelijkheid nog scheiden?


Paul van der Velde is hoogleraar Aziatische religies aan de Faculteit Filosofie, Theologie & Religiewetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen, ’Westers boeddhisme en de moderne esoterie’ Hij schreef o.a. ‘De oude Boeddha in een nieuwe wereld’, ‘De dromen van een witte olifant’ en  ‘De Boeddha in het tuincentrum’.

Foto: Betty van Engelen