bezinning, bezieling, beweging
Ernst Marijnissen Een ruizend zwijgen

Een ruisend zwijgen

Izebel, de vrouw van Achab, koning over Israël, is woedend. Elia heeft haar profeten afgeslacht. Ze laat hem weten dat ze hem zal vernietigen.

Izebel, de vrouw van Achab, koning over Israël, is woedend. Elia heeft haar profeten afgeslacht. Ze laat hem weten dat ze hem zal vernietigen. Hij wordt bang en vlucht naar de woestijn. Hij is alleen achtergebleven en niemand luistert en handelt meer overeenkomstig zijn profeteren. Hij legt zich neer onder een braamstruik. Dan wordt hij gewekt door een engel, die hem voedsel brengt. Hij neemt het tot zich en valt weer in slaap. Na een tweede maaltijd trekt hij gesterkt door de woestijn naar de Horeb (Sinaï), en eenmaal aangekomen doet hij zijn beklag. Hij vertelt de Aanwezige wat hem dwars zit en bang maakt. De Aanwezige zegt hem naar buiten te treden voor het Aangezicht. Dat trekt hem voorbij, niet in de storm, de aardbeving of het vuur, maar in een ruisend zwijgen en Elia begrijpt dat God voorbijgaat. Andermaal vraagt deze: Elia, wat kom je doen? En Elia somt opnieuw zijn zorgen op. De Aanwezige draagt hem op terug te keren en zijn werk te doen.

Een terugblik
Dit diepzinnige verhaal wordt soms gebruikt om troost te bieden aan hen die een moeilijke levensperiode doormaken, en dan weer om aan te geven dat zelfs dappere mensen hun inzinkingen hebben. Maar is dat de strekking van het verhaal? Lijdt Elia aan een inzinking?

Voor het begin van ons verhaal (1 Koningen 19:1-15) staat vermeld dat de hand van de Aanwezige over Elia is. Daarom kon hij doen wat hij gedaan heeft. Het ombrengen van de Baälsprofeten is een vergezicht, geen slachtpartij: eens zullen we leven in een land zonder demonen, verslavingen en frustraties, bevrijd van de verheerlijking van Baäl, de god van de economie en de maakbare wereld. Het optreden van Elia maakt dat duidelijk en zo vertolkt hij het heilshandelen van God.

Als Izebel hem bedreigt, is dat geen dreigbrief. Het slaat nergens op dat ze hem laat weten, dat zij hem zal laten ombrengen. Haar reactie is die van een woedende verliezer: de maakbare wereld moet het afleggen tegen de wereld die God zal schenken. Zij wil hem alleen maar het land uit hebben: hij en wat hij vertegenwoordigt past niet in haar denkwereld. Een ‘vlucht’ van Elia zou haar slechts in de kaart spelen. Maar wat betekent dán die terugtocht naar de woestijn?

De weg naar de bron
Het verhaal is geen feitenrelaas, maar onderrichting. Elia komt in beweging en trekt ter wille van zijn ziel naar de woestijn. Zijn ziel verwijst naar ‘alles waarvoor Elia staat’. Dat is kort gezegd: het voortgaan van het getuigenis dat God de bevrijder is en blijft van zijn volk en van de wereld. Hij vreest niet dat Izebel hem zal doden, maar dat het getuigenis tot zwijgen wordt gebracht. Onder de hand van de Aanwezige stelt Elia zich terecht de vraag: “Hoe moet het verder met de profetie, als ik kom te sterven?” Want profeteren is zijn ziel, zijn bestaansgrond, zijn roeping!

Hij pelgrimeert naar de woestijn, want daar ligt de openbaring van Israëls zending onder de volken. Hij passeert Bersheba, de ‘zevende put’, de grens met Egypte, Angstland, beeld van slavernij. Daar is een eenzame braamstruik, vanwaaruit voor Mozes eens de Naam heeft geklonken: ‘Ik zal zijn die ik zal zijn’. Hier hoort Elia thuis, want hier is de Wet geboren. Terwijl de machten de wereld, de volkeren, in haar greep houdt, is de bondgenoot van God in het ’tegenoverge­stelde’ land: de woestijn, belichaming van onze samenleving. Juist daar klinkt de Naam en licht de zending van Israël op. Die woestijn is het gebied van de doortocht naar het land van belofte. Niet het paradijs van het kapitalisme en het rijk van de economie zijn ons doel. Zo’n paradijs maakt de wereld aan de woestijn gelijk. Daarom trekt Israël door d(i)e woestijn op weg naar de gegeven wereld: land van belofte. Zo hebben de vaderen geleerd, en omdat Elia niet beter is dan zij, moet ook hij dat ervaren. Hij weet dat Mozes in de woestijn is gestorven. Dat is geen nederlaag, maar het gevolg van Israëls positie van Godswege. Die weg is opgave en doel van Elia’s profeteren. Ik ben niet beter dan mijn voorouders. Dat betekent zoveel als: de leerling staat niet boven de meester! De profeet staat niet boven de Torah!

Aldus aangekomen in de woestijn legt hij zich neer onder die eenzame (letterlijk de enige) braamstruik en vraagt om de dood van zijn ziel. Het gaat dus om dé braamstruik als herinnering aan het brandende braambos. Daar is de Wet, de weg, geboren. Dat hoeft niet opnieuw te gebeuren. Maar Elia is de profeet. Dat betekent, dat hij ons vraagt: wat doen jullie? Handel je overeenkomstig naar wat je hoort (Mozes, de Wet). Elia bevindt zich derhalve op de weg terug naar de bron van zijn roeping: hoor Israël, hoor kerk, hoor mens! Doe wat je hebt gehoord?

Gelaafd aan de bron
In het optreden van de engel wordt dit aanschouwelijk voorgesteld. Niet God spreekt, want dat heeft hij eens en voor al bij Mozes gedaan, maar zijn bode. Elia wordt gesterkt, opnieuw gevoed door de Wet. Dan kan hij veertig dagen en nachten (zoals in Mozes’ tijd heel het volk veertig jaren) de tocht van de belofte gaan volbrengen. Zo is de mens blijvend op weg naar zijn bron om te vernemen wat zijn levensopdracht is. En zo komt Elia aan bij de Horeb (berg van dorheid, beeld van onze verlegenheid). Juist dan laat God zich vinden! Daar zal de mens Hem zoeken, in deze dorre en eigenzinnige wereld: chaos, droogte.

Wat kom je doen?
God lijkt verbaasd Elia bij de Horeb aan te treffen. Daarom doet de profetie haar beklag: de mensen willen mij de mond snoeren: ze zoeken mijn ziel weg te nemen. Generatie na generatie blijft in die woestijn. Het land van uw belofte lijkt verder weg dan ooit. Ik moet gaan door een wereld die de mens meent te kunnen maken, maar het land dat gegeven wordt, aanschouw ik niet voor mijn sterven. Dat betekent: dus moet de profetie, die dat land van belofte aankondigt, sterven.

Treed uit jezelf, zegt God, en verlaat de kerker van de angst die jou gevangen houdt, en ik zal aan jou voorbij komen. En God is niet in de storm, want daarin heeft Hij zich al geopenbaard, toen Hij de zee in tweeën blies, en Israël droogvoets kon oversteken. Noch in de aardbeving, want Hij heeft zich al geopenbaard toen Hij op de Sinaï neerdaalde en de berg deed schudden. Ook niet in het vuur, want Hij heeft zich al geopenbaard in het vuur op de berg, toen Hij met zijn volk het verbond sloot. Anders gezegd: Gods volk is al bevrijd, staat al in verbond met God en heeft de Wet ontvangen (Mozes) als levensgids. Wat rest is de uitdaging om dit alles in praktijk te brengen en het vol te houden. Daarom blijft de profetie: Ik zal zijn die Ik zal zijn. Dán verneemt Elia een ruisend zwijgen! Hij buigt en bedekt het hoofd met zijn profetenmantel. “Ga”, zegt God, “Ga en doe wat je altijd hebt gedaan!”

Trek door de wereld als een ruisend zwijgen.


Ernst Marijnissen O.P. Dominicaan was auteur en verzorgde vele jaren het leerhuis. Hij overleed op 10 februari 2018 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *